On the Road, reisverhalen rond het kampvuur. Met vertellers Helga Collyn, Trees Heirbaut, Piet Borms en ikzelf. 24/09/16 @Reisbureau Tui in de Nieuwstraat in Sint-Niklaas. Foto: Jef Maes

Ik ga jullie vertellen over een weg van 750 km, in 10 minuten. Mijn staptocht naar Santiago de Compostela, mijn camino. Ik ben alleen vertrokken, maar omgeven door vrienden kwam ik 32 dagen later aan bij het graf van de Heilige Jakobus. Ik was helemaal niet voorbereid – op vier dagen stappen in de Ardennen na. Schoenen die nog niet echt ingelopen waren, voeten die nog niet gewoon waren in een gesloten omgeving te vertoeven (zie maar, ik draag sandalen of iets dat daar op lijkt), knieën die niet konden klimmen laat staan dalen, en een rug die het niet gewoon was 10 kg te dragen.

Ik was met deze rugzak [tonen] in 2000 op inleefreis gegaan naar de Filippijnen. Een 16 jaar oude rugzak. Een goed ding, dat zie je zo! Maar mijn God, wat was die warm en zwaar, onder de loden Spaanse zon. En wat een verschil met die lichtgewichtrugzakken die ik rondom mij zag, op de ruggen van medepelgrims. Maar koppig als ik was, fier op mijn hergebruik, recycling, geest van duurzaamheid, ging ik de Pyreneeën over. Mijn camino, de Camino Francés, de naam voor de oudste en drukstbewandelde weg naar Santiago, begon in Saint Jean Pied de Port. Aan de Franse kant van de Pyreneeën, op zo’n 10-tal kilometer van de Spaanse grens.  In de Codex Calixtinus, in feite de oudste reisgids daterend van de 12e eeuw, wordt de oversteek van de Pyreneeën als volgt beschreven:
Daar, in dat Baskenland, komt de weg van Saint-Jacques uit bij een heel hoge berg, die “passage van Cize” heet (…). Zij is zo hoog, dat zij die haar beklimmen denken dat zij het hemels gewelf aanraken (…). Vlakbij deze berg, naar het noorden, is de vallei die “Valcarlos” wordt genoemd. Zij die door deze vallei gaan (…) hoeven de berg niet te beklimmen.” Ik nam de bergroute, de route Napoleon, genoemd naar, ja u raadt het al, Napoleon die in 1808 met zijn troepen de Pyreneeën over trok om de Spaanse onafhankelijkheidsstrijders de kop in te slaan. Ík ging die weg, om mijn kop die ingeslagen voelde, burnout misschien zegt het je iets, juist vrij te maken. Even weg van alle dagdagelijkse zorgen en beslommeringen.

Na 3 dagen van gemiddeld 25 km per dag stappen, stapdagen van nu  eens 6 uur, dan weer 9 of 10 uur, moest ik toegeven dat het zo niet verder kon. Ik stak mijn voetproblemen, blaren langs alle kanten, op het gewicht van mijn rugzak. In Pamplona kocht ik me dan ook deze nieuwe rugzak. Wat een verschil!!! En mijn oude rugzak? Die stuurde ik op naar het postkantoor van Santiago waar hij, samen met mijn broekspijpen en dikke trui (want de warmte zou daar eeuwig duren dacht ik toen nog) op mij zou liggen wachten tot ik daar aangekomen was.

De camino bracht me langs oude bruggen en woonkernen, over nieuwe steden en dorpjes in de middle of nowhere, om dan in grote historische steden te belanden: Burgos, Leon, en tenslotte Santiago de Compostela. Steden langs de camino, ondanks hun mooie kathedralen en erfgoed, konden ze mij niet bekoren. Deze steden zijn groot geworden omwille van de camino en de betekenis voor pelgrims die ze van oudsher hebben. Maar de oude stadskernen zijn zo uitgedijd, dat er maar geen begin of einde aan de stad lijkt te komen. Als automobilist merk je dat niet, maar als voetganger moet je elke stap op het harde plaveisel zelf zetten. Deze  wegen zijn niet geschikt voor lange afstandswandelaars. Wij willen aardwegen, geen beton. Zowel voor voeten als gewrichten is een aarden weg véél vriendelijker. Maar ja, we begrijpen het wel, de streek werd groot door de camino, de streek maakt nu snelwegen van en naast de camino. Die oude paden zijn een logische weg tussen twee punten. Maar de overheid heeft  de essentie van de camino niet begrepen wanneer ze met dergelijke ingrepen het natuurgevoel wegnemen…

Gelukkig zijn er nog veel stukken wél sober en simpel. Tussen Burgos en Leon bijvoorbeeld, zo’n 175 km, per auto 2 uur rijden, te voet welgeteld 1 volle week, 7 dagen, wandelen.  Je loopt er in de meseta, de Spaanse hoogvlakte waarvan men zegt “nueve meses de invierno, tres meses de infierno”:  het is er 9 maand winter en 3 maanden de hel: Ik was er tijdens de hel, de korte, hete zomer. Het was afzien, maar het bracht me in een bijzondere wandelmeditatieve manier van zijn. Ik ben er mijzelf tegengekomen, maar ik heb er ook leren loslaten. Ik zag allerlei vragen en zorgen die me bezighielden, passeren tijdens het wandelen, zonder dat ik over iets kon piekeren. Ze noemen dit een mindfulle manier van observatie. Ik noem het een van de cadeaus van de camino.

De Londense Cassie was minder gelukkig met haar cadeau: ze had bedbugs, bedwantsen. Ook ik kreeg er, want ik had haar wat van mijn kleren geleend terwijl zij haar kleren en slaapzak kookte (ja echt, in een grote pot water op het vuur). Ik ben met Cassie in Carrion de los Condes naar de dokter geweest, want om een of andere reden vonden medepelgrims dat ik super goed Spaans kon spreken (solo un poco realmente). De dokter gaf haar een spuit met antihistaminicum en hop, we waren weer weg. Maar  eerst nog warme kleren kopen, want de winter was ondertussen begonnen: 1 september en plotsklaps begon het daar nog net niet te vriezen ’s nachts! Daar stond ik mooi, zonder lange broek, zonder dikke trui. Die zaten allemaal in het postkantoor in Santiago. Had ik ze maar bij gehouden… Maar ik heb er wel twee praktische souvenirs aan over gehouden! [tonen]

Ik ondertussen dus een echte caminofamilie: 2 Denen, 1 Duitser en de Engelse Cassie  die ik altijd weer tegen kwam de eerste dagen, en waarmee het zo goed klikte dat we afspraken om in dezelfde albergue, pelgrimsherberg, te slapen.
Door de steeds terugkerende en almaar erger wordende voetproblemen kon ik echter niet verder stappen. Mijn caminofamilie ging verder, en ik kon kiezen: achterblijven, rusten en daarna verder stappen, of ze met de bus voorbijsteken om nadien terug  samen verder te gaan. Ik ging per bus van Villafranca del Bierzo, over Lugo naar Sarria. Daarmee had ik het keltische dorp O Cebreiro, en alweer een stevige beklimming, overgeslagen. Dag 25 en 26 van mijn 32 dagen durende tocht waren dus rust en verplaatsingsdagen. In plaats van een nieuwe wereld in te stappen, reed ik dus met de bus een heel nieuw landschap binnen. De laatste provincie Galicië is weer zo anders dan de 600 voorgaande kilometers, dat de Ieren zich thuis waanden. Galicië is groen en nat. De invloed van de Atlantische Oceaan is daar goed voelbaar. Wat er ook voor zorgde dat mijn caminovrienden niet opschoten. Na 5 dagen alleen zijn, realiseerde ik me dat ik een dwaas was. Ik wou persé aankomen in Santiago op vrijdag, omdat 1 ding zeker is: de botafumeiro wordt gezwaaid op vrijdag! Botafumeiro, je weet wel, het megagrote wierrookvat dat de kathedraal heen en weer zwaait om de pelgrims te bewieroken, en tevens de kwalijke geuren van de middeleeuwse pelgrims verdrijft (volgens de legende)… Wil je die op een andere moment zien, dan moet je er 300 euro voor betalen. Jawel, de kerk haalt haar inkomsten van ergens! Je kan natuurlijk hopen dat er rijke pelgrims arriveren maar er echt op vertrouwen, kan je niet. Maar foert de botafumeiro. Ik had eindelijk ingezien dat vriendschap veel belangrijker is dan cultureel-historische bekommernissen.

Verenigd met mijn vrienden waren de laatste 30 kilometer een lofzang op vriendschap. We lachten wat af, aten en dronken heerlijk. In de Pelgrimsmenus, een driegangenmenu inclusief een halve fles wijn voor 10 euro, zagen we de culinaire rijkdom van de verschillende streken waar de camino door loopt. Maar het lekkerst hebben we gegeten op 225 km van Santiago, in Foncébadon, een dorpje van niets, op een barre hoogte enkele kilometers voor het ijzeren kruis Cruz de Ferro waar pelgrims eens steentje achterlaten. Daar is het middeleeuws restaurant La taberna de Gaia. Na 22 dagen aten we daar écht vlees, en niet zo’n beetje, maar een heel bord vol, op een broodkoek doordrongen van het vleesjus. Met een dienster, een waard en muziek zoals je die in de middeleeuwen verwacht. Perfect gewoon! Het water komt me nog in de mond als ik er aan terug denk… De geneugten des levens, trage progressie, rust en natuur, vriendschap en goed eten en drinken! En luisteren, zoals vandaag, naar elkaars levenslessen en verhalen! Heerlijk!